Fêu Fouad Boussouf / Le Phare – CCN du Havre Normandie
Biografie
Choreograaf, danser en docent Fouad Boussouf (MA) werd geboren in Marokko in 1976: hij groeit er op tussen familiefeesten en de rustige natuur in Moulay Idriss, en ontdekt als kleuter de dans in een klein stadje in de Aube, Frankrijk. Hij was meteen gepassioneerd door dans en dat leidt tot een brede educatieve en choreografische praktijk, waarin hij diepgewortelde thema’s met een lyrische speelsheid onderzoekt. Met zijn Compagnie Massala (2010) creëerde hij onder meer Näss (2018) Oüm (2020), een voorstelling met invloeden uit de jazzdans, Yës (2021). Wat opvalt is een flexibele vormentaal, ontleend aan hedendaagse dans met al haar balletinvloeden enerzijds, en aan lyrical hip hop anderzijds. Boussoufs choreografische taal is vrij, maar nooit onbestemd: zo verbindt ze vlot Oost en West, en veroverde ze harten in Duitsland, België en Frankrijk, en naar New York en terug.
Cast & credits
Fouad Boussouf: artistieke directie & choreografie
Serena Bottet, Filipa Correia Lescuyer, Léa Deschaintres, Rose Edjaga, Lola Lefevre, Fiona Pitz, Charlène Pons, Manon Prapotnich, Valentina Rigo & Justine Tourillon: dans
Mathilde Méritet: repetitor
Gwladys Duthil: kostuumontwerp
François Cafenne: muziek
Aurélie Thomas: decorontwerp
Lucas Baccini: lichtontwerp
productie: Le Phare, centre chorégraphique national du Havre Normandie
coproductie: La Biennale de la danse de Lyon, Le Quartz scène nationale de Brest, Le Volcan, scène nationale du Havre, Maison de la musique de Nanterre – Scène conventionnée d’intérêt national – art et création – pour la musique, Théâtre de Saint-Quentinen-Yvelines - scène nationale & Equinoxe, Scène nationale de Châteauroux
residentie: Le Volcan, scène nationale du Havre
Voor iedereen vanaf 12 jaar
In samenwerking met Cultuurcentrum Brugge
Powered by
Toelichting
De beschavingsmythe ontkracht
- Boussouf liet zich inspireren door Pina Bausch, maar ook door Niinsky’s Le sacre du printemps en door de urban dansstijlen krumping en vogueing.
- Fêu heeft geen duidelijk verhaal, maar is een soort ritueel dat de schoonheid van de banden tussen mensen laat zien.
Dans, gereduceerd tot zijn essentie, is beweging: het gebruik van het lichaam om vormen te kweken in een ruimte. Het is ook een daad die – in vele gevallen – impact beoogt buiten het onmiddellijke van dat lijf en de kamer of plaats. Dans kan de hoop tot verleiding in zich hebben, de hoop tot bevrijding – zoals bij de gnawa-slavenrituelen in Marokko, of de hoop tot verandering – zoals de regendans bij de Hopi en de Navajo-indianen –, een nog groter objectief.
Allen verlangden ze naar een trance die hen van de repetitieve arbeid verloste, of zelf voorspoed in de landbouw bezorgde, een regenval die tot vruchtbare grond zou leiden. Zo onderscheidt de dans zich van zuiver technische handelingen – het nemen van een lepel, het vervaardigen van een stoel. In de dans, als ritueel, schuilt een grotere hoop, een veelal onmogelijke wens. De dans stelt een vraag aan onze omgeving. Dat is wat die dans zo kwetsbaar maakt, menselijk en ontroerend: want hoe diep die vraag ook gaat, in de dans, zelfs op een podium, is een antwoord nooit gegarandeerd.
Rituelen, symbolen en de collectieve strijd
Zelden komt die spanning beter tot uiting dan in Fêu van Fouad Boussouf. We zien er de sporen van Le sacre du printemps uit 1913 in terug – ook in dat modernistische ballet zagen we een cirkelvormige formatie die even stand houdt, en dan volledig ontaardt. Ook de rode kleuren van de kostumering komen terug, en net als Nijinsky en Stravinsky, laat Boussouf zich inspireren door rituelen en symbolen: tijdloze gegevens die bij iedereen resoneren, die ertoe dienen te bemiddelen in ons bestaan, en strijd en verzoening toelaten met onze omgeving.
In Boussoufs broeierige verhaal zitten de weerspannigheid, de blote voeten en ontembare bewegingen van Pina Bausch’ versie van Le sacre (1975), maar ook de niet te ontkennen inzet van krumping en vogueing, twee dansen die ontstonden uit de hiphopcultuur. Krumping bestaat uit breakdance-achtige, gebalde bewegingen die – net als bij een rap battle – worden uitgespeeld, vaak in dialoog om elkaar te overtroeven. In deze choreografie wordt die ‘dans van de strijd’ deel van een collectieve ervaring, waar solo’s eerder uitzondering dan regel zijn: de dans begint simpel en georchestreerd en wordt dan langzaam maar zeker wilder, met bewegingen die je zou kunnen verwachten tijdens een extatisch ritueel of in een nachtclub.
Feû is een metafoor voor de geschiedenis van de mens die, bij de ontdekking van het vuur, ook dominantie verwierf over de natuur.
Het vuur als bron van verfijning en cultuur
De voorstelling kunnen we opvatten als één grote metafoor. Een metafoor voor de geschiedenis van de mens die, bij de ontdekking van het vuur, ook het vermogen vond controle uit te oefenen over wilde dieren, en zo een dominantie verwierf over de natuur. Dat vuur is dus niet enkel een bron van licht, of een bron van warmte: het is ook een bron van bescherming die de verpozing en verbeelding mogelijk maakt, en dus wetenschap, taal, kunst, en de dans die we het georganiseerde samenleven noemen.
Wat opvalt aan deze choreografie, is dat we niet beginnen bij een status quo die uit een soort ‘ultieme wanorde’ bestaat: nee, we beginnen bij uitgekiende, cyclische bewegingen, zoals we die ook terugzien in Noorse mythes die het ontstaan van de aarde trachten te verzinnebeelden. We beginnen bij het basiselement van ritueel: herhaling, dezelfde soort herhaling die een kind aan het lachen brengt, of ons in staat stelt onze dagen in te richten. In die herhaling zien we variaties, solo-performances, maar steeds keren we terug naar een balans, onderhouden in de samenwerking tussen de danseressen. Allen vrouwen lijken ze wel de Vestaalse maagden, de Romeinse priesteressen wiens taak het was het vuur van de stad blijvend aan te houden.
Een tijdloos vuur
Net als in dat vuur leeft in dit stuk een ambitie naar tijdloosheid: er wordt niet naar een duidelijk ‘begin’ of ‘einde’ gestreefd. Zo wordt onze geschiedenis er één van continuïteit: het gangbare narratief van een ‘ontstaan’ van onze cultuur, waarbij de mens zich ‘primitief’ gedroeg en dan naar verfijning groeit, wordt op de nek gelegd. We gaan naar een wereldbeeld waar balans mogelijk is, maar constant wordt verstoord, en dit in al onze menselijkheid, in onze nieuwsgierigheid en in de diepgang van onze individuele vragen. Feû gaat op zoek naar het onbewerkbare in de mens, dat, zoals vuur, tot beweging aanzet, maar ook verschroeit; peilt naar onze creatieve krachten, onze verlangens en vooral naar de schoonheid van de fragiele banden tussen ons.
De Zendelingen