‘Giacinto Scelsi schrijft niet over zichzelf, noch over zijn werk. Een Chinees gezegde citerend zegt hij: 'degene die op zijn tenen gaat staan verliest gemakkelijk het evenwicht'. Hij stuurt dus ook geen foto's. Het hierboven afgedrukte symbool vertegenwoordigt hem en kan eventueel als zijn beeltenis worden gepubliceerd. Technische verhandelingen over muziek zijn vreselijk vervelend voor het publiek. Soms suggereren ze fantasieën die bij het luisteren kunnen helpen, maar dat is subjectief. Er blijft dus niets anders over dan toe te horen en daarna te applaudisseren of te fluiten. Goedkeuring en afkeuring zijn geoorloofd.’
– Giacinto Scelsi
08 januari 1905
een marineofficier doet een aangifte van de geboorte van zijn zoon
schermen schaken Latijn
een middeleeuwse opvoeding
een oud kasteel in het zuiden van Italië
Wenen
Werken met dodecafonie
Londen huwelijk
receptie in Buckingham Palace
India (Yoga) Nepal
Parijs
(werken die diepe sporen hebben nagelaten)
bruggen (gesprekken met vagebonden, door de stroming verdreven)
niet ontvlambare gedichten blijven achter
in Rome
klanken
eenzaam leven
klanken.
ontkenning van datgene wat de mens ondoorzichtig maakt
Iets vergeten?
– Giacinto Scelsi
***
‘Componisten zouden moeten worden opgesloten, op een comfortabele wijze natuurlijk. Een luxueus huis of een vrij ordinaire woonst; ze zijn vrij om te kiezen. Het is ze toegelaten om vrienden te amuseren, vrouwen en drank te hebben, alles wat ze wensen. Maar, ze mogen niet losgelaten worden, zodat ze de muziek niet kunnen corrumperen door te leven op een stompzinnige manier en door de dwaze gewoonte zich te laten fotograferen en zichzelf te vertonen met hun stompe neuzen. Natuurlijk, niet alle neuzen zijn stomp. Er zijn ook intelligente, opdringerige en bedeesde neuzen.
In Rome zijn er twee parken met beelden van beroemdheden, die alle het hoofd of de neus missen. Op een dag ontmoette ik een oude man die neuzen repareerde. Hij vertelde mij dat hij als professor gespecialiseerd was in neuzen en op mijn vragen antwoordde hij: 'Kijk neuzen vertellen alles. Door de neus te bestuderen geraak ik vertrouwd met hun karakter en zelfs met hun leven. Sommige mensen vermoeden dat het in de kin schuilt, maar het is de neus die het doet.' Op een andere keer in Rome, ontmoette ik opnieuw een oude man. Hij was bezig enkele muren te meten met een meetstok. Ik was verbaasd, want er zijn toch tal van andere toestellen om muren en afstanden te meten. Ik vertelde hem dit. ‘Er gaat niks boven handwerk’. ‘Ik begrijp het’, antwoordde ik. ‘Ik denk dat u deze muren en huizen heel goed kent.’ Toen hij zich omdraaide, merkte ik dat hij een klein grijs plaatje droeg en heel indringende ogen had. ‘Ja’, zei hij, ik kende hen voor ik begon te meten, maar nu weet ik het niet meer.’ Op dat moment besefte ik dat hij op Lao Tsé leek.
Dit is Rome, Rome vormt de grens tussen Oost en West. Ten zuiden van Rome begint het Oosten, ten noorden begint het Westen. De scheidingslijn loopt precies door het Forum Romanum. Daar staat mijn huis, en dat verklaart mijn leven en mijn muziek. Ik denk niet dat er niets meer te vertellen valt.’
– Giacinto Scelsi
venant d’un lointain
allant vers des lointains
une onde prend mon centre à part
montrant, visant l’essentiel
— Henri Michaux
De grootschalige Trilogia voor cello solo (1957-65) met als ondertitel ‘De drie stadia van de mens’ brengt een duidelijke progressie in kaart van beelden van ontstaan en ontwikkeling, via strijd en verkenning, tot een punt waarop het zijn volledige potentieel realiseert in een conclusie waarvan het gevoel van transcendentale vervulling wordt gegoten in het soort van rauwe, krachtige en moeiteloos serene gloed die Scelsi’s muziek eigen is. Het instrument wordt daarbij ook zelf getransformeerd door middel van metalen dempers, ratelaars en herstemmingen, die het streven naar een pure energetische muzikale impact bewerkstelligen en versterken.
De muziek van Giacinto Scelsi was niet de uitdrukking van het Westerse model van een ontwikkeling naar een muzikaal hoogtepunt binnen een vaste vooraf bepaalde vormstructuur zoals bij een sonate of symfonie. Hem interesseerde veel meer het Aziatisch model van een klankcontinuüm gericht op de dynamische kracht van de fysieke beweging van de klank die tot trilling wordt gebracht. Scelsi’s benadering was uitermate intuïtief. Hij improviseerde uren lang alvorens de klanken tot het medium van de partituur toe te vertrouwen. Klanken worden muziek van zodra ze worden gespeeld. De essentie van muziek is bij uitstek het verschijnen van klank in de tijd die zodoende zijn eigen vorm produceert.
‘De Westerse klassieke muziek heeft bijna al haar aandacht besteed aan het muzikale kader, aan wat men de muzikale vorm noemt. Zij is vergeten de wetten van de sonore energie te bestuderen, om muziek te denken in termen van energie, dat wil zeggen van leven; en zo heeft ze duizenden prachtige kaders geproduceerd, maar dikwijls nogal lege, want zij waren slechts het resultaat van een constructieve verbeelding, hetgeen zeer verschillend is van de creatieve verbeelding.’
Klank is binnen de Europese traditie een materiaal, maar ze is geen levende muzikale substantie. In de Aziatische muziektraditie streeft men ernaar de klank een bestaan als zodanig te geven, een leven dat men via eindeloze verandering en beweging binnenin probeert te ontwikkelen. Het is die vormkracht, de scheppingskracht van de klank zelf waar het Scelsi om te doen was. ‘U hebt geen idee wat er zich in één enkele toon bevindt! Er zijn, zelfs contrapunten indien men wil, verschuivingen van verschillende timbres. Er zijn zelfs boventonen die heel andere effecten geven, die niet alleen uit de toon zelf voortkomen, maar binnendringen in het centrum van de toon. Er zijn concentrische en divergerende bewegingen binnen één enkele toon. Die toon wordt zeer groot. Dat wordt een deel van de kosmos, hoe klein ook. Alles zit erin.’
Centraal in Scelsi’s muzikaal denken staat de toon met zijn eindeloze schakeringen van energie. In het vibreren van een snaar ervaart Scelsi het scheppend beginsel van alle leven. Zijn geliefde zelfbeeld, het pictogram van de cirkel en de lijn, stond niet alleen als het symbool van de leegte en de volheid van de dingen zoals bekend in Oosterse religies. Een spontane gelijkenis met het golf-deeltje-dualisme, het beginsel van de kwantummechanica, lijkt hier evenzeer relevant. Het pictogram was voor Scelsi tevens het zinnebeeld van de Energia, het vormgevend principe van de klank in beweging en bij uitbreiding van de immer veranderende wereld der verschijnselen. ‘Geluid, om het zo te zeggen ‘in wachtstand’, is bolvormig, maar dynamisch in zijn essentie neemt het elke vorm aan, zoals die van een dodecaëder, een sigaar of een vlinder.’ In de hindoeïstische mythologie is de wereld immers geboren uit klank: het grote AUM geïntoneerd door de Brahman, de eerste adem en bron van alle leven. Ook de moderne snaartheorie van de deeltjesfysica valt verassend samen met de filosofische intuïtie van het hindoeïsme wanneer ze suggereert dat het trillen van onzichtbare snaartjes en deeltjes aan de basis ligt van het universum of om het met Scelsi’s woorden te herhalen een dodecaëder, een sigaar of een vlinder. ‘Ja, we kunnen geluid beschouwen als de kosmische kracht die de basis is van alles. Er is een mooie definitie die zegt: geluid is de eerste beweging van het Onbeweeglijke, en dit is het begin van de schepping. Geluid in rust (als we dat kunnen stellen) is bolvormig, maar omdat geluid in wezen dynamisch is, kan het elke vorm aannemen en multidimensionaal worden.’
De autobiografie in geluid, zoals Scelsi zijn Trilogia ook noemt is daarom niet het levensverhaal van de individuele mens, noch dat van Scelsi zelf. Het is het verhaal van de levensstroom zelf. Elk leven, elke trilling die in wezen de incarnatie is van onhoorbaar geluid.
S(u)ono Scelsi. Sono-Suono. De Italiaanse taal benadert bijna homofoon de woorden zijn en geluid. In zijn Octologue, zijn in aforismen opgestelde zijnsleer stelt hij tevens dat we niet moeten analyseren bij het luisteren, niet moeten denken maar ‘worden’. ‘Ne penser pas. Laisser penser ceux qui on besoin de penser.’ Het Westerse adagium ‘ik denk, dus ik ben’, vindt in Scelsi’s ontologie geen plaats. Voor hem gelden de woorden ‘Ik word klank, dus ik ben.’
‘Je moet het geluid binnengaan, het doordringen, het bezitten in zijn drievoudige essentie: fysiek, psychisch en creatief. Hetzelfde geldt voor kleuren: rood, blauw, geel … je moet ze binnengaan in plaats van ze van buitenaf te bekijken. En dat geldt voor alles, voor alle afbeeldingen. Sterker nog, je moet weten hoe je ernaar moet kijken, zodat kijken iets anders wordt. En hetzelfde geldt voor geluiden. Muzikale klanken evenals de andere, de innerlijke klanken. Er zijn eigenlijk vijf onhoorbare geluiden, en zolang we niet in staat zijn de hoorbare geluiden binnen te dringen, hebben we geen hoop de innerlijke geluiden te horen. Geluid bestaat zodat we geluid kunnen worden. Dat zijn we reeds, maar niet genoeg. Waarom geluid worden? Om licht te worden.’
In het licht van deze gedachten illustreren de verschillende delen van Scelsi’s grootschalige Trilogie, een reis in het centrum van de klank dat tegelijk een reis is naar het wezen van de mens. Het leven zelf wordt een reis die ons op de stroming van de muziek als een magische rivier, nu eens wild en dan weer mild of zacht kabbelend meevoert naar de drievoudige sonore essentie; fysiek, psychisch en creatief. Een solitaire ervaring van een bijzonder soort van osmose doet zich voor, de samenvloeiing van zijn en geluid, leven en muziek. Zie daar de drie stadia van het leven.
Triphon: Giovinezza, Energia, Dramma
Dithome: Maturità, Energia, Pensiero
Ygghur (Sanskriet voor catharsis): Vecchiaia, Ricordi, Catarsi-Liberazione
Arne Deforce