Een groots opgezette Beethoven-productie sneuvelde onder het geweld van het coronavirus. Of de nieuwe uitvoering van Die Schöpfung, waarmee van Immerseel in 2002 zijn intrede deed als huisartiest in het Concertgebouw, kan doorgaan, is nog onzeker. Maar de exquise hoofdschotel van zijn verjaardagsfeest blijft gelukkig overeind: twee recitals met pianosonates van Beethoven. Van Immerseel brengt er zijn krakend frisse Walter-kopie voor mee. ‘Met dit instrument valt elke noot op z’n plaats.’
‘Hoe kunnen we over muziek praten als we ze niet horen?’ verzucht Jos van Immerseel in zijn Brugse woning. Een gesprek met hem is niet af – nooit – zonder een toertje langs zijn historische piano’s. Het openingsakkoord van Beethovens Pathétique: daarmee wil hij zijn stelling graag demonstreren. Op de Erard uit 1897 klinkt de mi mol in de linkerhand als een pijnlijke vergissing. Hondsbrutaal. Je zou ze terstond willen uitgommen. Op de Graf uit 1824 ontstaat het begin van een inzicht: had Beethoven de mi mol nodig om het akkoord voldoende ‘punch’ te geven? Pas op de Walter-kopie uit 1800 valt het akkoord eindelijk helemaal op zijn plaats. Scherp en tegelijk weemoedig. Van Immerseel kijkt triomfantelijk op van de toetsen: ‘dat bedoel ik dus.’
De historische uitvoeringspraktijk is heel je carrière lang jouw richtsnoer geweest. Welke ‘aha-erlebnis’ heeft je destijds in die richting geduwd?
Toen ik begon met muziek speelde ik orgel. Dan kom je vanzelf in contact met historische instrumenten. Op een orgel dat geschikt is voor César Franck, kan je geen Frescobaldi spelen. Zelfs niet als je het zou willen. Op een orgel dat geschikt is voor Frescobaldi kan je geen Messiaen spelen. Dat is technisch gewoon onmogelijk. Organisten hebben daardoor van in het begin een heel ander contact met de historische dimensie van muziek. Op het conservatorium kwam het daardoor tot grote conflicten met mijn leraar piano. ‘Bach op klavecimbel, dat is nog wel te verdragen’, vond die. ‘Maar vanaf Beethoven moet je op een goede piano spelen.’ Ik was nog maar zestien toen, maar toch al behoorlijk gechoqueerd. Ik heb daarna twee jaar geen piano gespeeld.
Is dat vooroordeel tegenover historische piano’s op een bepaald moment verdwenen?
Nee, zeker niet. Er zijn nog altijd muzikanten die Beethoven beklagen omdat hij het met zulke ‘slechte piano’s’ moest doen. Had hij maar een Steinway ter beschikking gehad! Ik maak me daar niet kwaad in. Maar het voelt wel een beetje alsof er mensen rondlopen die nog altijd beweren dat de aarde plat is. Het blijft een moeilijk thema. Voor mij zit er ook een belangrijke economische dimensie aan het hele vraagstuk. De Weense vleugel heeft gebloeid tot ongeveer 1860-70 en is daarna bijna letterlijk doodgedrukt door de opkomende industrie. Door die industrie werd alles gestandaardiseerd en belangrijker nog: ingepast in een economische logica. Alle specifieke kennis ging verloren en daarmee ook de sensibiliteit van spelers en luisteraars. Waarom stellen we ons daar vandaag nog altijd geen vragen bij? Waarom werkt Steinway met gekruiste snaren? Omdat het de productietijd van een piano gevoelig inkortte. Wie de klank van een Steinway kost wat kost wil verdedigen, verdedigt eigenlijk een economische logica die eenheidsdenken boven de waardering voor het particuliere stelt.
Je keert terug naar Beethoven, verrast hij je soms nog?
Ik ben eigenlijk al heel mijn leven met Beethoven bezig en mijn bewondering groeit nog altijd. Maar echt verrassen doet hij me niet meer, daarvoor ken ik zijn taal ondertussen te goed. Alles is duidelijk bij hem, verander een noot en het stuk is kapot. Al erger ik me soms wel aan de vele mythes rondom zijn persoon. Er wordt altijd gesproken over het drama van ‘de dove Beethoven’. Maar eigenlijk had Beethoven vooral problemen met zijn oren. Heel die eerste periode had hij veel pijn en werd hij overvallen door de angst doof te worden. Maar Czerny, een leerling van Beethoven, getuigt dat Beethoven tot in 1819 nog pianoles gaf en alles heel precies hoorde! Het verhaal van de dove componist, is door zijn biografen enorm uitvergroot. Terwijl ik denk dat iemand die de Negende kon schrijven onder volledige doofheid, enorm goede oren moet hebben gehad. Beethoven hoorde wat hij schreef. Medisch gezien was hij doof, maar vanuit artistiek standpunt was hij dat allerminst.
Sinds dag 1 heeft het Concertgebouw Anima Eterna in huis genomen. Wat heeft die residentie voor het orkest betekend?
Wij hadden destijds een residentie in het Kaaitheater in Brussel en toen die afliep, konden we overstappen naar Brugge: een buitenkans waar we altijd heel dankbaar voor zijn geweest. Een orkest heeft zo’n vaste standplaats nodig. Toen de vraag van Brugge kwam, leefde er wel wat ongerustheid in onze raad van bestuur: waarom zouden we de hoofdstad inruilen voor de provincie? Maar voor mij voelde Brugge van in het begin goed. Brugge, als stad met een enorm historisch erfgoed, paste perfect in ons verhaal. Maar er speelden ook andere overwegingen mee. Een orkest heeft een repetitieplek nodig. Een goede repetitiezaal is van het allerhoogste belang om een orkest goed te doen klinken. Dat wij al onze repetities in de prachtige Concertzaal van het Concertgebouw mogen doen, is een godsgeschenk geweest.
Was het liefde op het eerste gezicht met de zaal?
Absoluut. En die liefde is ook blijven duren. Je kan elkaar op het podium zeer goed horen. Je hoort op het podium wat je in de zaal hoort. En in de zaal hoor je wat je op het podium hoort! (lacht) Dat is zeker niet overal zo, geloof me. De klank van de zaal is niet te droog, maar ook niet te ruim en er zitten geen valse echo’s in. Het is misschien niet de allerbeste zaal van de wereld, maar zeker wel de allerbeste van België.
En de mensen in de zaal, klikte het daar ook mee?
De samenwerking met artistiek directeur Jeroen Vanacker is voor ons zeer vruchtbaar. Hij is voor ons een artistieke sparringpartner, die voortdurend mee aan ons traject bouwt. We hebben hier doorheen de jaren ook een vast publiek opgebouwd van trouwe volgers die er elke keer opnieuw bij zijn en van wie ik soms zelfs handgeschreven brieven mag ontvangen. Dat alles samen maakt dat wij ons hier thuis voelen. De muzikanten van ons orkest komen van zowat overal, maar ze zijn telkens opnieuw blij om in Brugge aan te komen. Dat vind ik mooi.
— Annemarie Peeters
ZO 25 OKT 2020