Ik ben weer velen, was het motto van het al te vroeg afgebroken concertseizoen in Brugge. Maar we blijven wel met velen – jong en oud - de muziek in al haar diverse uitingen en vormen koesteren, zij het op afstand. Wie niet met velen was, waren de componisten die in vroegere eeuwen op de leeftijd van tachtig jaar nog actief waren! Maar er waren er – zoals de Vlaamse polyfonist Philippus de Monte (1521-1603), kapelmeester van de Habsburgse keizer in Wenen en Praag, Heinrich Schütz (1585-1672), kapelmeester van het keurvorstelijke hof in Dresden, Georg Philipp Telemann (1681—1767), muziekdirecteur in Hamburg, en Jean-Philippe Rameau (1683-1764), het boegbeeld van de Franse laat-barok, maar als componist nog altijd schromelijk onderschat. Zijn naam bleef lange tijd vooral verbonden aan een fenomenaal theoretisch werk, Traité de l’harmonie uit 1722, waarop hij de muziek op wetenschappelijke grondslag analyseerde. Als componist was hij echter de belangrijkste vertegenwoordiger van het rijkgeschakeerde Franse muziektheater dat hij tussen 1733 en 1764 met een reeks meesterwerken verrijkte. Daartoe behoren vijf tragédies lyriques, de Franse term voor de ernstige opera.
27 april 1673 kan beschouwd worden als de geboortedatum van de nationale Franse opera: toen ging in Parijs de eerste tragédie lyrique van Jean-Baptiste Lully (1632-1687), de hofcomponist van Lodewijk XIV, in première. Nu had Frankrijk eindelijk een eigen opera die kon concurreren met de Italiaanse! De aanpak was totaal anders, maar hier op ingaan zou ons te ver voeren. Een van de belangrijkste kenmerken van de Franse opera was het ruime aandeel aan puur instrumentale delen, vooral dansen. Een opera zonder balletten was in Frankrijk ondenkbaar. Daarnaast was er de ouverture en - een van de Franse stokpaardjes - descriptieve stukken, vaak imitaties van natuurtaferelen, bij voorkeur stormen. De opera’s van Rameau maken hierop geen uitzondering. Maar wat zijn werk zo uitzonderlijk maakt, is de geniale orkestratie. Als geen ander experimenteert Rameau met het coloriet van de instrumenten, met vaak verrassende effecten. Ter illustratie belicht ik hieronder enkele fragmenten uit zijn laatste tragédie lyrique, Les Boréades, dat hij als tachtigjarige in 1763 voltooide. Het is een bizar verhaal, losjes gebaseerd op een antieke mythe over de twee zonen van de noordenwind Borée. Een koningin moet een van beiden kiezen om mee te huwen, maar zij bemint een ander – liefdesperikelen dus … (maar alles komt terecht).
De Ouverture is een briljant orkestwerk in drie delen. De orkestratie is bijzonder kleurrijk: naast strijkers voorziet Rameau hobo’s, traverso’s, piccolo’s, klarinetten, fagotten en hoorns. De ouverture fungeert als een directe voorbereiding op het verhaal, dat begint met een jachtpartij: zij is een onweerstaanbaar wervelend jachtstuk, met uiteraard een prominente plaats voor de hoorns, die al meteen vanaf de eerste maten van de partij zijn (0:05, met herhaling op 1:28). Opmerkelijk en vaak verrassend is de solistische behandeling van de blazers, waarvan Rameau alle coloristische mogelijkheden in diverse combinaties exploreert. Flitsende strijkersfiguren roepen windvlagen op (0:27). Het middendeel is een eenvoudig menuet, toen een van de populairste dansen (2:26-3:09). Het slotdeel betekent het briljante hoogtepunt van de jacht (3:11-4:44).
Een van de merkwaardigste delen is het slot van het eerste bedrijf: een werkelijk heel bijzondere Contredanse. Die valt vooral op door de bizarre melodische wending bij de inzet, waarbij men toen ook wel even de wenkbrauwen zal hebben gefronst – en die nog steeds verrassend aandoet! (23:46-26:15).
Tot slot duiken we de woeste natuur in met de Suite des Vents, de overgang van het derde naar het vierde bedrijf (1.12:25-1.24:20). De winden ontbinden al hun duivels (met een windmachine), met aan het slot een kort koorfragment waarin de god van de winden wordt gesmeekt om op te houden, door Rameau mooi geïntegreerd in het orkest:
Als muziektheoreticus was Rameau een denker in termen van wetenschappelijke analyse. Dit heeft uiteraard zijn werk als componist mede bepaald, maar wat de klinkende muziek betreft was zijn parool: La vraie musique est le langage du cœur. De soms bizarre en verrassende, maar steeds fascinerende en meeslepende muziek van Les Boréades is hiervan een ideale illustratie.
Ben je inmiddels ook in de ban van die eigenaardige Jean-Philippe Rameau, die eenzaat met een figuur 'als een lange orgelpijp'? Ignace Bossuyt verdiepte zich in het leven en het werk van deze componist in zijn boek Jean-Philippe Rameau (1683-1764). Een kennismaking, de eerste Nederlandstalige monografie over Rameau als componist. Het werk uit 2013 is te koop via Leuven University Press maar ook via andere kanalen. Een aanrader!