Ga naar de hoofdcontent
Hou rekening met de grote (parkeer)drukte in Brugge.
Logo Concertgebouw Brugge
Logo Concertgebouw Brugge

ABC van muzikale begrippen

ABC van muzikale begrippen


Ook in onzekere coronatijden blijft onze 'huismusicoloog' en emeritus gewoon hoogleraar aan de KU Leuven Ignace Bossuyt aan boord! Tijdens deze culturele lockdown is hij twee maal per week – op dinsdag en vrijdag – onze ervaren kapitein op de zeven zeeën der musicologie. Omdat ervaren kapiteins al eens aan vakterm durven gebruiken, is een verklarende woordenlijst geen overbodige luxe. Ignace Bossuyt put hiervoor uit zijn rijke ervaring én uit zijn boeiende boek Van noten en tonen, ook te koop in onze Concertgebouwshop.

A

ACCELERANDO

(afgekort: acc.)
versnellend, vaak als climax naar het slot toe

ADAGIO

langzaam, rustig tempo, meestal tussen largo en andante (al kan het tempo sterk wisselen naargelang de periode), vaak in trage bewegingen van meerdelige composities

ALLEGRO

(letterlijk: vrolijk, opgewekt)
geassocieerd met de tempoaanduiding voor snel, de meest gebruikte muzikale term vanaf de barok tot en met de romantiek, vaak met verdere nuances, zoals molto allegro (‘erg snel’), allegro con brio (‘energiek’), allegro vivace (‘levendig’) of andere, zoals, bij Prokofiev, allegro inquieto (‘onrustig’)

ALLEMANDE

in de luit- en klaviermuziek van de barok een langzame of gematigd langzame dans in tweeledige maat, overwegend in de style luthé en goed herkenbaar door de optijd bij het begin (dit is: een noot vóór het accent van de eerste volledige maat, een soort ‘opstapje’). De eerste van de vier typische gestileerde barokdansen in de suite voor klavier. De andere dansen zijn courantesarabande en gigue.

ANDANTE

(letterlijk: met gaande beweging)
gematigd langzaam, iets sneller dan adagio, maar trager dan allegro

ARIA

zelfstandig onderdeel van een cantate, een oratorium of een opera, ook als afzonderlijke compositie (concertaria), variërend van eenvoudige strofische liederen tot uitgebreide, virtuoze gezangen voor solostem en essentiële instrumentale begeleiding

ARIOSO

een melodisch meer uitgewerkt recitatief of een fragment binnen een recitatief, vaak met melismen, in een regelmatiger tempo en meer maatgebonden, een vorm tussen strikt recitatief en de aria

ARPEGGIO

manier van akkoorden spelen waarbij de noten niet tegelijk worden worden uitgevoerd maar één na één snel na elkaar

 

B

BASSO CONTINUO

(afk.: b.c): de doorlopende, constant actieve instrumentale bas als harmonisch fundament van een compositie, typisch voor de barokperiode.

BASSO OSTINATO

(ook: ostinato) een constant herhaalde, doorgaans korte melodische formule (vaak vier dalende tonen), als harmonisch fundament van een compositie, waarop een of meerdere bovenstemmen een reeks variaties opbouwen, die vaak een improvisatorisch karakter hebben en geregeld virtuoos zijn uitgewerkt

BWV

Bach Werke Verzeichnis, de verwijzing naar de wetenschappelijke catalogus van het oeuvre van Johann Sebastian Bach, waarin elk werk is voorzien van een volgnummer

C

CAKEWALK

laat-19de-eeuwse Afro-Amerikaanse dans in 2/4, vaak syncopisch en ritmisch verwant aan de ragtime. Het bekendste voorbeeld is Gollywoggs Cake-Walk uit de suite voor piano Children’s Corner (1906-08) van Claude Debussy.

CANTATE

aanvankelijk een Italiaans, later ook een Duits en Frans vocaal genre, religieus of profaan van inhoud, vooral in de barokperiode, samengesteld uit recitatieven, aria’s, ariosi en (eventueel) koren, met een beperkte of een uitgebreide instrumentale deelname

CELESTA

instrument met toetsen zoals de piano, maar waarvan de hamers geen snaren, maar metalen staven aanslaan, wat resulteert in een klokjesachtige klank. Het vroegste voorbeeld is de Dans van de suikerfee in Tsjaikovsky’s ballet De notenkraker (1892).

CHACONNE

oorspronkelijk een Spaanse dans in drieledige maat, naderhand een variatiereeks, doorgaans op een ostinato in de baspartij, vooral typisch voor de barokperiode, in instrumentale en vocale werken

CHROMATIEK

het gebruik van ‘vreemde’, verhoogde en verlaagde tonen (kruisen en mollen), die het gebruikelijk melodisch verloop verstoren, met als extreem een melodische lijn die volledig is opgebouwd uit halve tonen

CIACONA

Italiaanse term voor chaconne (zie hierboven)

CONCERTO

  1. concerto in de laat-barok: meerdelige compositie, overwegend driedelig in de opeenvolging snel-langzaam-snel, voor één of meerdere solisten en instrumentaal ensemble (bv. Vivaldi, Bach)
  2. In de barokperiode (vanaf 1600) wordt het motet concerterend (concerto, concertatomotet), waarin bij de stemmen zelfstandige instrumentale partijen worden gevoegd, met de nadruk op het dialogerend spel tussen stemmen en instrumenten (bv. Schütz, Buxtehude)

CONTRAPUNT

de compositietechniek waarbij meerdere melodische lijnen met elkaar worden gecombineerd die alle op zich als zelfstandige partij belangrijk zijn

CLUSTER

een extreem dissonante samenklank bestaande uit een reeks van tonen die zeer dicht bij elkaar liggen. Vaak bij Bartók, o.m. in zijn Pianosonate en de Suite voor piano 'In open lucht'.

CON SORDINO

(‘met demper): vermindering van het klankvolume (en daardoor wijziging van de klankkleur) door een apparaatje te plaatsen op een instrument (vooral strijkers en koperblazers).

CONTREDANSE

populaire Franse dans in tweeledige maat en in een snel tempo uit de 18e eeuw, afgeleid van de Engelse country dance, een volksdans

COURANTE

levendige Franse dans in drieledige maat. De tweedevan de vier typische gestileerde barokdansen in de suite voor klavier. De andere dansen zijn allemandesarabande en gigue.

CRESCENDO

geleidelijk toenemend in geluidssterkte

D

DECRESCENDO

(ook: diminuendo)
geleidelijk afnemend in geluidssterkte

F

F/f

f: staat voor fa. De noten worden op twee manieren benoemd: met letters en met lettergrepen. De letters a, b, c, d, e f en g komen overeen met de noten la, si, do, re, mi, fa en sol. In f  (met kleine letter) betekent : in de toonaard van fa klein (F = met grote terts).

FLAGEOLET

speeltechniek op strijkinstrumenten waarbij de snaar op bepaalde plaatsen slechts licht wordt ingedrukt, met als resultaat een fluittoon.

FUGA

het belangrijkste instrumentale genre dat volgens strikte regels gebaseerd is op het imitatieve contrapunt, waarbij doorgaans één vast thema domineert

 

G

GIGUE

snelle Franse dans, de vierde en laatste van de typische gestileerde barokdansen, in de suite voor klavier. De andere dansen zijn allemandecourante en sarabande.

GLISSANDO

de uitvoering van de overgang van de ene naar de andere toon door een glijdende beweging (bv. op viool, trombone, pedaalpauken, in Bartóks Muziek voor snaren, slagwerk en celesta ook op piano en harp)

GROUND

Engelse term voor basso ostinato en voor een vocale of instrumentale compositie op een ostinato, een van de specialiteiten van Henry Purcell

I

IMITATIE(F)

('nabootsing, navolging')
compositetechniek waarbij de verschillende partijen de ene na de andere dezelfde melodie van elkaar overnemen, ongewijzigd of gevarieerd (vb.: de inzet van Adesto dolori meo van Utendal)

IMITATIECANON

de meest consequente vorm van imitatie, waarbij twee of meer partijen exact dezelfde melodie uitvoeren, maar op verschillende tijdstippen inzetten

K

KRUIS

teken voor de verhoging van een noot met een halve toon (aangegeven door een #-teken)

KWART

afstand van vier tonen  (bv. do - re - mi- fa)

L

LAMENTO (LAMENTATION)

‘klaagzang’, een zelfstandige vocale of instrumentale compositie, of als deel van een groter geheel, met een melancholisch karakter, in een langzaam tempo; in de klaviersuite als eerste deel in de vorm van een allemande.

LARGO

langzaam

 

M

MAAT

een tijdseenheid bestaande uit een vast aantal notenwaarden (hele noten, halve noten, vierden, achtsten...), afhankelijk van het metrum (zie onder) en in de muzieknotatie, vanaf de 17de eeuw afgescheiden door verticale maatstrepen

MAATTEKEN

aanduiding van het metrum (zie onder) in de vorm van cijfers (3/4, 3/2, 6/8... = 3 kwartnoten noten per maat (zie boven), drie halve noten per maat, zes achtste noten per maat ...) of de hoofdletter C (= 4/4)

MADRIGAAL

in de 16e en 17e eeuw een meerstemmige, overwegend wereldlijke compositie op een vaak hoogstaande poëtische Italiaanse tekst, die de componisten inspireerde tot soms verregaande en detaillistische tekstexpressie

MARCATO

met nadruk, vooral in verband met een melodie of een noot die duidelijk hoorbaar moet zijn

MELISME

een reeks noten op één lettergreep

MENUET

de populairste Franse dans in drieledige maat (3/4), die geregeld voorkomt in de baroksuite en die later een vaste plaats kreeg in de klassieke symfonie

METRUM

de verdeling van de tijd in identieke eenheden, aangegeven door een maatteken (zie boven) en (vanaf de 17e eeuw) door maatstrepen

MIS

meerstemmige compositie voor de misliturgie, op basis van de vijf teksten die behoren tot het zogenaamde ordinarium van de mis, namelijk de delen die in elke misliturgie worden gezongen op dezelfde teksten (Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus en Agnus Dei), in tegenstelling tot het proprium van de mis, de delen die in elke mis van tekst verschillen, afhankelijk van het feest

MOL

teken voor de verlaging van een noot met een halve toon (aangegeven door de kleine letter b)

MOTET

tijdens de renaissance een polyfone, vocale, overwegend religieuze compoisitie, meestal op een Latijnse tekst, al dan niet uit de Bijbel, en vaak gekenmerkt door imitatief contrapunt

O

ODE

in Engeland (17de – 18de  eeuw) een lofzang ter ere van een koning(in) of een prins(es), bij geboorte en verjaardag, en ter ere van de H. Cecilia (vb. bij Purcell en Händel), muzikaal uitgewerkt als een cantate

OSTINATO

(ook: basso ostinato) een constant herhaalde, doorgaans korte melodische formule (vaak vier dalende tonen), als harmonisch fundament van een compositie, waarop een of meerdere bovenstemmen een reeks variaties opbouwen, die vaak een improvisatorisch karakter hebben en geregeld virtuoos zijn uitgewerkt

P

PARTITA

andere term voor de instrumentale suite in de laat-barok

PASSACAGLIA

zoals de chaconne een variatiereeks gebaseerd op een basso ostinato, vooral typisch voor de barokperiode

PEDAALPAUKEN

pauken voorzien van pedalen die de speler in staat stellen snel te verstemmen of een glissando uit te voeren

PERDENDOSI

uitstervend, equivalent van diminuendo en decrescendo, maar wel eindigend in volstrekte stilte.

PERPETUUM MOBILE

('eindeloze beweging')
compositie of een deel ervan, in snel tempo, gekenmerkt door een eenvormige, constant doorlopende metrische beweging van begin tot einde

PIANISSIMO

(afk: pp): zeer stil.

PIZZICATO

bij een strijkinstrument het aantokkelen van de snaren met de vinger in plaats van het aanstrijken met de strijkstok, soms aangegeven als senza l’arco (= zonder de strijkstok). Voorbeeld: bij Bartók, Strijkkwartet nr. 4, deel 3: ‘allegro pizzicato’

POLYFOON, POLYFONIE

meerstemmigheid, de combinatie van minstens twee verschillende partijen

PRESTO

zeer snel, sneller dan allegro, vaak in het slotdeel van een meerdelige instrumentale compositie

R

RAGTIME

Amerikaanse populaire muziekstijl, verwant aan de mars, vooral voor piano (de bekendste naam is Scott Joplin), in de jaren ca. 1890-1920, met als typisch kenmerk de syncopische ritmiek

RECITATIEF

het spreekgezang, op het ritme van de gesproken tekst, één toon per lettergreep en zonder woordherhalingen

RITORNELLO

een instrumentaal fragment als een terugkerend refrein in vocale en instrumentale composities, zoals in aria's van cantates en in de snelle delen van een concerto in de barok

RV (ook R.)

verwijzing naar de catalogus van de werken van Antonio Vivaldi, afkorting voor de naam van de samensteller van die lijst, Peter Ryom (RV = Ryom Verzeichnis)

S

SALTARELLO

snelle Italiaanse dans (vanaf de 14e eeuw) die tot in de 19e eeuw beoefend bleef (naast Mendelssohn ook Grieg in de finale van zijn Strijkkwartet op. 27).

SARABANDE

langzame, intens expressieve dans in drieledige maat (3/4 of 3/2), vooral populair als derde van de vier typische gestileerde barokdansen in de suite voor klavier. Een kenmerk van de sarabande is de verlenging van de tweede van de drie tellen. De andere dansen zijn allemande, courante en gigue. Deze dansen komen ook geregeld voor in de sonate.

SCHERZO

doorgaans een snel ritmisch stuwend, soms dansant deel van een sonate, een symfonie of ook van een ballet

SECUNDE

interval van één (halve of een hele) toon  (bv.: do-re of re-mi  = hele toon, mi-fa of si-do = halve toon)

STYLE LUTHÉ

(ook: style brisé: ‘gebroken stijl’)
typische schrijfwijze voor de luit, die werd overgenomen op het klavecimbel, waarbij de akkoorden arpeggio worden uitgevoerd

SUITE

compositie voor klavier of instrumentaal ensemble bestaande uit een opeenvolging van danse, dansachtige delen of karakterstukken. De klaviersuite is doorgaans op basis van vier dansen: allemande, courante, sarabande en gigue.

SYMFONIE

meerdelige compositie voor orkest (vanaf ca. 1750), aanvankelijk in drie, later overwegend vierdelig.

SYNCOPE

ritmische verschuiving die de metrische regelmaat verstoort, vooral door nadrukkelijke accentuatie op ongebruikelijke plaatsen binnen de maat

T

TARANTELLA

snelle Zuid-Italiaanse volksdans in 6/8 of 12/8, verwant aan de saltarello, die in de 19e eeuw populair werd in de kunstmuziek als virtuoze compositie (o.m. bij Paganini, Chopin en Liszt)

TOONAARD, TONALITEIT

de organisatie van tonen rond één centrale toon, waar de andere tonen hiërarchisch aan refereren (in de periode ca. 1650-ca. 1900). In de toonaard van f of F is de fa de centrale toon of tonica.

TRAGÉDIE LYRIQUE, TRAGÉDIE EN MUSIQUE 

de Franse ernstige opera in de 17e en de 18e eeuw, zoals de Italiaanse opera vaak gebaseerd op thema’s uit de klassieke oudheid, maar met eigen kenmerken (zoals het uitbannen van castraatzangers en het indijken van extreme virtuositeit)

TREMOLO

herhaling van een zelfde toon of van een interval op een strijkinstrument

TRIOOL

een groep van drie noten met de tijdsduur van twee of vier, meestal aangegeven met het cijfer 3

TUTTI

(ook RIPIENO: ‘vol’)
de volledige groep instrumentalisten (solisten en orkest) in een concerto in de barok

Pagina inhoud
Open inhoud
Deel dit nieuwsbericht