Ga naar de hoofdcontent
Logo Concertgebouw Brugge
Logo Concertgebouw Brugge

Adesto dolori meo — Utendal

Adesto dolori meo — Utendal
Er zijn nog zekerheden in deze onzekere tijden: onze 'huismusicoloog' Ignace Bossuyt blijft aan boord! Tijdens deze culturele lockdown is hij tweemaal per week (op dinsdag en vrijdag) onze ervaren kapitein op de zeven zeeën der musicologie. Hij vaart zijn neus achterna van de baai van Sibelius over de onpeilbare diepten van renaissance en barok naar de zee-engten van klassiek, romantiek en verder. Hij noteert zijn avonturen in een logboek op deze website en stuurt je op kompas naar bijhorende filmfragmenten. Met een klik en een scroll word jij van een landrot meteen een ervaren scheepsmakker! 

Adesto dolori meo — Alexander Utendal (ca. 1543/45-1581)

In november 1564 schreef Ferdinand II, de aartshertog van Tirol, aan de keizerlijke gezant in Venetië een brief waarin hij hem verzocht om hem enkele polyfone missen te bezorgen, en ook ‘een aantal motetten, die alle nieuw zijn en enigszins speciaal’ en gecomponeerd door Cipriano de Rore.

Aartshertog Ferdinand was de zoon van keizer Ferdinand I, die in 1556 zijn broer, de ons welbekende keizer Karel, was opgevolgd. Toen keizer Ferdinand in 1564 overleed, werden de Oostenrijkse erflanden onder zijn drie zonen verdeeld (zoals in de sprookjes). Zijn zoon Ferdinand kreeg Tirol toegewezen, met Innsbruck als residentiestad. Om zich voor zijn hof van de nodige musici – en van repertoire - te voorzien, richtte de aartshertog, zoals de meeste Habsburgers, zijn blik naar de Lage Landen, de uitgelezen Europese voorraadschuur van excellente zangers en componisten. Hij liet onder meer zijn oog vallen op Cipriano de Rore, die afkomstig was uit Ronse. Zijn hele leven was de Rore werkzaam in Italië: aan het hof van de familie d’Este in Ferrara, aan San Marco in Venetië (waar hij in 1562 voor twee jaar de West-Vlaming Adriaan Willaert opvolgde) en bij Ottavio Farnese in Parma, de echtgenoot van Margaretha van Parma, de landvoogdes der Nederlanden. Hij overleed er in september 1565.

Deze historische achtergrond maakt ons duidelijk dat de Fiamminghi niet alleen bij de Habsburgers, maar ook in Italië zeer gegeerd waren (en dit sinds Dufay, zie zijn motet Nuper rosarum flores van 1436). Zij behoorden ook vaak tot de meest vooruitstrevende componisten van hun tijd. De Rore was een van hen, vooral op het vlak van de toenemende aandacht voor de tekst, namelijk wat de muzikale weergave van de emotionele inhoud betreft. Het centrale genre op dit vlak was het Italiaanse madrigaal, dat een waar experimenteerterrein werd in functie van de ‘vertaling’ van de tekst in muziek. Al heel snel kwam het Latijnse motet, het religieuze genre bij uitstek, op dit vlak in het vaarwater van het madrigaal, met als resultaat soms verregaande experimentele werken. Hierop slaat het verzoek van Ferdinand, die motetten van De Rore wenste die niet behoorden tot de doorsnede, maar die een beetje  uit de band sprongen.

Het is dan ook begrijpelijk dat de componisten die bij Ferdinand in dienst waren alles in het werk stelden om aan de speciale smaak van hun broodheer te voldoen. Een van hen was de Vlaming Alexander Utendal, een van de vele, nog vaak onbekende, vertegenwoordigers van de laatste generatie polyfonisten uit de Nederlanden, met als onbetwist boegbeeld Orlandus Lassus, kapelmeester aan het Beierse hof in München.

In 1573 gaf Utendal een bundel motetten uit, voorzien van een opdracht aan de aartshertog. Tot deze verzameling behoort een zesstemmig motet dat zonder twijfel zijn broodheer sterk moet hebben aangesproken. Het is een smeekbede en een klaagzang geïnspireerd door het oudtestamentische boek Job:

Adesto dolori meo. Deus, nimium fatigor, et cecidit in luctum cithara mea,
et cantatio me in plorationem.

God, sta me bij in mijn lijden, ik ben al te zeer gekweld, mijn citer dient om te rouwen
en mijn gezang om te wenen.

En nu eens bekijken en beluisteren

We duiken dieper in het werk aan de hand van een uitvoering door de Capella Sancti Michaelis, onder leiding van Erik van Nevel. De uitvoering is niet live, maar biedt wel een perfect te volgen meeschuivende partituur.

Met dit werk sluit Utendal zich aan bij de experimenten van het eigentijdse madrigaal, vooral bij de inzet door het gebruik van een volledig chromatisch thema, hét meest extreme muzikale middel om extreem verdriet uit te drukken. Vanuit de bas welt het thema als een ingehouden tranenvloed op naar de hoogste stem, om nadien weer naar een dieptepunt af te dalen. Verder brengt vooral het slot een aangrijpend accent: het contrast tussen zingen (cantatio) en wenen (plorationem) geeft de componist weer door de tegenstelling  tussen een drieledige, dansante maat (= positief) op cantatio en een langzame, op nauwelijks meer dan één toon (letterlijk ‘eentonige’) declamatie (= negatief) op plorationem. Een knap staaltje affectief geladen polyfonie, dat de stap zet naar de vroegbarokke uitbarsting van emotie, zoals bij Claudio Monteverdi.

Meer muzikale meesterwerken

Deel dit nieuwsbericht