Ga naar de hoofdcontent
Logo Concertgebouw Brugge
Logo Concertgebouw Brugge

Membra Jesu nostri : Ad cor —Buxtehude

Membra Jesu nostri : Ad cor —Buxtehude
Er zijn nog zekerheden in deze onzekere tijden: onze 'huismusicoloog' Ignace Bossuyt blijft aan boord! Tijdens deze culturele lockdown is hij tweemaal per week (op dinsdag en vrijdag) onze ervaren kapitein op de zeven zeeën der musicologie. Hij vaart zijn neus achterna van de baai van Sibelius over de onpeilbare diepten van renaissance en barok naar de zee-engten van klassiek, romantiek en verder. Hij noteert zijn avonturen in een logboek op deze website en stuurt je op kompas naar bijhorende filmfragmenten. Met een klik en een scroll word jij van een landrot meteen een ervaren scheepsmakker! 

Ad cor —Dieterich Buxtehude (ca. 1635-1707)

In de winter van 1705-06 ondernam de twintigjarige Johann Sebastian Bach een van zijn verste reizen: van Arnstadt, waar hij toen organist was, naar Lübeck, 400 km naar het noorden, waar hij een van de beroemdste Duitse musici van zijn tijd aan het werk wilde zien en horen. Zijn naam is uit elke Bachbiografie bekend: Dieterich Buxtehude, die gedurende vier decennia (1668-1707) organist was aan de Marienkirche. Als componist bleef de naam en de faam van Buxtehude lange tijd vooral verbonden aan zijn orgelwerk. Hij staat echter ook aan de wieg van de meerdelige protestantse cantate, in het Latijn en in het Duits. Een van zijn meesterwerken is de cyclus Membra Jesu nostri, die hij in 1680 componeerde voor zijn vriend Gustav Düben, de kapelmeester van het Zweedse hof in Stockholm.

Membra Jeus nostri bestaat uit zeven cantates, op teksten ontleend aan de Bijbel en aan een 13e-eeuwse meditatie over de passie van Christus. Elk van de zeven delen is verbonden met een door de kruisiging geteisterd lichaamsdeel (membrum), vertrekkend vanuit de voeten en opstijgend naar het hoofd: de voeten, de knieën, de handen, de zijde, de borst, het hart en het aangezicht. Kenmerkend voor de ontluikende cantate in de 17e eeuw is de afwisseling van contrasterende delen en het aandeel van de instrumenten, die de stemmen begeleiden of ondersteunen, maar die ook zelfstandig optreden. Alle zeven cantates zijn opgebouwd volgens eenzelfde vierdelig schema: 1. instrumentale inleiding (sonate) – 2. concerto – 3. aria – 4. herhaling van het concerto.

En nu eens bekijken en beluisteren

Ik kies voor een uitvoering van het werk door het Caecilia Consort. De partituur is hier mee te volgen (p. 48-57). 

Een mooie vondst is de wijziging van de instrumentatie in de zesde cantate over het hart (Ad cor): de eerder extraverte klank van de violen in de andere delen wordt hier vervangen door de meer verinnerlijkte toon van de viola da gamba voor het hart, het enige niet zichtbare lichaamsdeel.

De tekst is duidelijk gecentreerd rond het woord cor, dat tienmaal voorkomt.

De sonate bereidt voor op de religieuze boodschap en de emotionele uitdrukking van de tekst die volgt (0.10- 2.06). Twee sopranen en bas voeren het concerto Vulnerasti cor meum uit, op een tekst uit het Hooglied, het liefdeslied uit het Oude Testament (2:07-4:04) Alleen de basso continuo begeleidt, overwegend met lang aangehouden akkoorden, wat het geheel een statisch karakter verleent. Alle aandacht gaat naar de retorisch geladen tekstvoordracht, wars van virtuositeit of uiterlijk vertoon. De twee tekstfragmenten (vulnerasti cor meum en soror mea sponsa) contrasteren met elkaar: het eerste eerder langzaam, het tweede sneller, als een smachtende aanspreking..

In de drie strofen van de aria Summi regis cor, aveto wisselt telkens de bezetting: de eerste strofe voor sopraan 1 met basso continuo (4:04-4.53), de tweede voor sopraan 2 met basso continuo (4:54-5:4), de derde voor bas met het volledige instrumentale ensemble (5:42-6:58). In tegenstelling tot het meer dramatische concerto is de aria lyrischer van aanpak, met vloeiende melodische lijnen. De eerste twee strofen, voor de sopranen, zijn verwant: de tweede begint zoals de eerste, maar wijkt af in functie van een expressief melismatisch accent op languen (‘kwijnend’). De derde strofe voor de bas staat volledig op zich, in functie van de tekst. Buxtehude herhaalt hier geen volledige verzen, zoals in de eerste twee strofen, maar losse woorden, die bovendien door de interventies van de instrumenten nog meer nadruk krijgen. Het is een opgewekte strofe, waarvan de sfeer dadelijk wordt bepaald door het eerste woord viva. Na elke strofe van de aria volgt een ritornello met een lieflijk, wiegend karakter.

De herneming van het concerto Vulnerasti cor meum is geen letterlijke herhaling van de inzet, maar die is bedoeld als een climax (7:00-8:52). De vocale partijen zijn identiek, maar nu voegen de instrumenten zich concerterend en dialogerend bij de stemmen. Er komt geen afsluitend ritornello, maar Buxtehude voegt enkele slotmaten toe waar de centrale woorden cor meum worden herhaald, in piano-dynamiek en onderbroken door pauzen, als een ultieme verzuchting. De instrumenten nemen dit ter afsluiting over.

Dit is geen muziek met grootse gebaren of virtuoos spektakel, maar een intieme, diep doorvoelde muzikale meditatie over het lijden van Christus en de hartenpijn in het algemeen.

Meer Buxtehude

Geeft dit commentaarstuk van Ignace Bossuyt je zin om dit meesterwerkje van Buxtehude ook live te horen? Op 1 april 2021 houdt het onvolprezen Ensemble Correspondances in zeven cantates halt bij zeven lichaamsdelen van de lijdende Jezus. 

Meer muzikale meesterwerken

Deel dit nieuwsbericht