Peter en de Wolf (leuke jeugdherinnering), de Klassieke symfonie (een van onze vroegste ‘klassieke’ werken), Romeo en Juliette (een van de toegankelijkste moderne balletten) en het Derde pianoconcerto (soms gespeeld op de Elisabethwedstrijd). Hiermee zijn de – niet ten onrechte - populairste werken van de Russische componist Sergej Prokofiev opgesomd, waarin hij vooral veel nadruk legt op het melodische. Hij vond trouwens zelf dat de melodie veel aandacht moest krijgen in de muziek.
Maar Prokofiev had meer in zijn mars, vooral in zijn pianowerken, die tot het interessantste behoren uit de eerste helft van de 20e eeuw. Zo componeerde hij tussen 1907 en 1947 negen pianosonates, met als bekendste de nummers 6 tot 8, die als een drieluik worden beschouwd en de naam Oorlogstrilogie kregen. Zij ontstonden tussen 1940 en 1944. Een verpletterend stuk muziek is vooral de finale, het derde deel, van de Sonate nr. 7 uit 1942, met de speelaanwijzing Precipitato (lett. ‘overhaast’, ‘neergestort’), een ideale aanwijzing voor deze wervelende stortvloed, waar Prokofiev zich ontpopt als een geniale bespeler van metrische (de maat is 7/8!) en ritmische effecten. Bovendien is het een van zijn meest dissonante stukken, dat echter consequent in dienst staat van de expressie die door het metrum en het ritme op gang worden gebracht.
Na verblijven in New York en Parijs na de Russische revolutie in 1918 keerde Prokofiev in 1936 definitief naar zijn vaderland (de toenmalige Sovet-Unie, red.) terug, hoewel de machthebbers aldaar de meeste van zijn muziek als 'formalistisch' en 'decadent' bestempelden. Zijn houding tegenover het regime was ambivalent. Hij bewoog zich in elk geval voor de rest van zijn dagen (die toevallig eindigden op dezelfde dag als Stalin: 5 maart 1953) op de dunne en gevaarlijke lijn tussen uiterlijke officiële goedkeuring en de innerlijke stem van zijn eigen artistieke aspiraties.
Het blijft raadselachtig dat Prokofiev met zijn Zevende sonate de Stalin-prijs kreeg. In plaats van angst, razende woede, opstandigheid en bijtend sarcasme hoorde de politieke leiding er blijkbaar (gelukkig voor de componist) de strijdlust en de heldhaftigheid van de Russische soldaten in. Het is genoegzaam bekend dat de kunstenaars zich onder Stalin in een precaire situatie bevonden. Elke dag kon er een lid van de geheime politie aan de deur staan voor arrestatie, verbanning of in het ergste geval executie. Dit laatste viel Prokofievs vriend, de regisseur en acteur Vsevolod Meyerhold te beurt, die in 1939, na ‘een slecht rapport’ in verband met zijn afkeer voor het ‘socialistisch realisme’, werd vermoord (en nog geen maand later ook zijn vrouw). Omstreeks die tijd begon Prokofiev aan zijn Oorlogstrilogie.
In het Precipitato van de Zevende sonate ontbindt Prokofiev werkelijk al zijn duivels (14:59-18:04). Geef je als luisteraar over aan de stormachtige stuwkracht van deze muziek die nauwelijks een moment ruimte laat voor enige verademing (en dat is uiteraard de bedoeling). De muziek raast voort als een orkaan, met een klein lichtpuntje: een korte passage in het midden waar het melodische even de overhand neemt in een mooi quasi-impressionistisch kleurenpalet (16:23-16:42). Voor de rest: ritme, ritme en nog eens ritme. Luister (en kijk) in het eerste fragment speciaal naar de linkerhand: daar herhaalt de pianist obstinaat een drienotenmotief met een stevig accent op de tweede noot (14:59-15:43). Een tweede opmerkelijk fragment is de plaats waar de pianist tussen het briljante akkoordenspel in de rechterhand met één vinger van de linker één hardnekkig herhaalde toon moet accentueren (marcato) (15:53-16:18 en 16:54-17:12). De beginpassage met het drienotenmotief keert tot slot terug in een variante uitwerking naar een letterlijk overdonderende climax toe (17:12-18:04).
Deze muziek grijpt naar de keel, maar nog even kort over de even aangrijpende twee andere delen. In het eerste deel, Allegro inquieto (‘onrustig allegro’) onderbreekt Prokofiev de ook hier dominante, zij het minder exuberante ritmische stuwing door twee meer intiem-melancholische, langzame passages (andantino), gemarkeerd als espressivo e dolente (‘expressief en droevig’) (2:03-4:04 en 6:33-7:44). Een emotioneel hoogtepunt is het langzame middendeel, aangegeven als Andante caloroso (‘warm, liefdevol andante’) (8:28-14:55). Het beginthema in de middenstemmen is bijzonder ontroerend. Wanneer het in de slotmaten in een zachte dynamiek terugkeert (cantabile: ‘zangerig’) is het even slikken vóór de losbarsting van het Precipitato …