Kwade tongen beweren dat Vivaldi vijfhonderd maal hetzelfde concerto heeft geschreven. Zij hebben gelijk wanneer men die beoordeelt naar de opbouw: ze zijn (bijna) allemaal driedelig, met als tempi snel-langzaam-snel. Ze hebben ook gelijk wanneer men die karakteriseert qua algemene stijl: de snelle delen zijn overwegend ritmisch stuwend, de langzame (vaak) lyrisch, met de nadruk op het melodische. Ze hebben ongelijk als ze zich toespitsen op de puur muzikale inhoud, namelijk het resultaat van het unieke samenspel van alle muzikale factoren: melodie, ritme, harmonie, tempo, dynamiek, textuur, instrumentatie en de specifieke speltechniek van elk instrument. In de dosering van al deze ingrediënten was Vivaldi superieur in zijn tijd en hij werd er ook om bewonderd. Wie aandachtig (herbe)luistert ontdekt steeds meer finesses die men vaak bij een eerste contact niet opmerkt. Het probleem is wel dat de aanpak van Vivaldi die door zijn tijdgenoten als bizar en excentriek werd ervaren, voor ons nu vanzelfsprekend is en zelfs niet meer opvalt. Dat is nu eenmaal het gevolg van de evolutie in de muziek: wat toen bijvoorbeeld als een verbijsterend akkoord doorging, is nu normaal. Een voorbeeld: de Eerste symfonie van Beethoven uit het jaar 1800 begint met een dissonant akkoord dat toen menige wenkbrauw deed fronsen. Wij fronsen nu omdat we niet begrijpen hoe dat kon! Met andere woorden: wij horen en luisteren totaal anders dan in de tijd dat een compositie werd geschreven. Als we ons daarvan bewust zijn, kunnen we proberen ons even te verplaatsen in de tijd van toen. En zelfs als dat niet lukt, blijkt alvast uit de blijvende interesse voor de muziek van Vivaldi dat zij springlevend is.
Dit gezegd zijnde gaan we onze aandacht even toespitsen op een van Vivaldi’s concerti voor viool – zijn eigen instrument - en strijkers, een werk dat perfect past binnen de thematiek van het komend seizoen in het Concertgebouw: Voor het leven, onder meer voor de natuur, die nu eens charmeert, dan weer afschrikt. Een van de natuurverschijnselen die eindeloos veel kunstenaars heeft geïntrigeerd is de zee: de golven, de wind, de storm … Mendelssohns briljante ouverture De Hebriden was van die inspiratie een ideale illustratie. Een eeuw vroeger componeerde Vivaldi enkele concerti die niet als abstracte muziek waren bedoeld, maar die zogenaamd ‘programmatisch’ waren, met buitenmuzikale referenties. Het bekendste voorbeeld hiervan is de cyclus van vier concerti, bekend als De Vier Jaargetijden. Die verschenen in Amsterdam in 1725 als de eerste vier werken in een uitgave met twaalf vioolconcerti, waarvan ook het vijfde een titel kreeg: La Tempesta di Mare (RV 253) of ‘De storm op zee’. Men kan zich dus verwachten aan de vaste elementen voor het oproepen en het imiteren van stormen: snelle op- en neergaande toonladderfiguren, flitsende motieven, tremoli en trommelende bassen. Kortom: veel virtuoos spel met sterke nadruk op ritmische stuwkracht en minder op puur melodische ontplooiing. De melodie domineert dan wel in het langzame middendeel, waar de golven even tot rust komen. Als Venetiaan kon Vivaldi ervan meespreken.
Ik kies voor een uitvoering door Márta Ábrahám en het Ábrahám Consort Budapest.
Er is geen partituur met alle stemmen samen beschikbaar, wel een met de aparte partijen, waarbij de soloviool perfect te volgen is.
De invloed van Vivaldi op het concerto in de laat-barok is moeilijk te overschatten. Wat veel tijdgenoten-componisten aansprak, was onder meer de overzichtelijke opbouw, vooral van de snelle delen. De essentie komt, vereenvoudigd, hierop neer: een ritornello, een refreinfragment, voor het volledige ensemble (met de solist, tutti) wisselt af met intermezzi waarin de solist expliciet aan bod komt en het orkest op de achtergrond verdwijnt. Het refrein keert geregeld terug als een soort structureel herkenbaar punt. Dit basisprincipe past Vivaldi echter zeer flexibel toe: soms begint de solist, er ontspint zich ook geregeld een dialoog tussen solist en orkest, het ritornello komt terug in gevarieerde vorm, enz… Dit zorgt ervoor dat in feite elk concerto van Vivaldi, vaak als gevolg van kleine ingrepen, uniek is. Luisteren we even naar het eerste deel, Presto (R = Ritornello – S = Solo): R1: 0:02 – S1: 0:30 – R2: 1:10 – S2: 1:32 – R3: 1:56 – S3: 2:03 (zeer kort!) – R4: 2:08 – S4: 2:15. Dialoog en exclusief solospel zijn evenwichtig verdeeld en alles loopt soepel in elkaar over. Het slot van het eerste deel is verrassend: de storm breekt plots af (2:48) en maakt plaats voor een heerlijke lyrische zang (met soms bizarre melodische wendingen) waar de viool zich ontpopt als een operazanger die zich helemaal geeft om een volle zaal te charmeren (2:53-5:26). De finale, in deze stormachtige context weer een presto, is een briljant meesterstuk: extreem virtuoos spel, waarbij Vivaldi het volle register van de viool van laag tot hoog exploreert, gaat samen met een ongehoorde expressie (5:27-8:53). Pas na drie en een halve minuut kan er weer geademd worden!
Geeft dit commentaarstukje van Ignace Bossuyt je zin om méér muziek van Vivaldi (beter) te leren kennen? Tijdens het concert van Capriola di Gioia op 23.10.2020 staat dit Vioolconcerto én ander werk van de Venetiaanse grootmeester op het programma.