De voorstelling vangt aan in duisternis en achteraan op de scene. Een paar individuen wandelen traag van de ene kant naar de andere en worden enkel zichtbaar wanneer het schaars aanwezige licht hun gezicht beschijnt. Het is nog maar weinig zichtbaar maar vier grote rechthoekige raamkozijnen bekleden het achterste deel van de scene. Het decor en de koele blauwe TL-belichting creëren een mysterieus landschap dat doet denken aan een obscuur steegje. Af en toe vervangt een schim de trage wandelpassen door een spurt. Een voorbode voor wat komen zal.
De lichtintensiteit neemt pas na een tiental minuten echt toe. Het wordt dan steeds makkelijker en aanlokkelijker om de individuen van elkaar te onderscheiden. De dansers verschillen duidelijk in leeftijd, figuur en geslacht maar ook in beweging en lichaamstaal.
Ook het tempo en het aantal dansers op scene neemt toe. Als er niet langer genoeg plaats is achter en tussen de raamkozijnen treden de eerste enkelingen uit de schaduw en verkennen ze de scene in lichte looppas.
De muziek, een grimmige en oorverdovende elektronische symfonie van François Caffenne, drijft het tempo van de dansers onverbiddelijk op. De dansers rennen in volle vaart zigzaggend over de scene totdat uiteindelijk een gechoreografeerde chaos het podium inneemt. Door de zorgvuldig opbouw van de choreografie en de repetitieve aard van het rennen vallen subtiele veranderingen toch op. Af en toe vinden enkele schermutselingen plaats, er wordt geduwd, getrokken en gevallen. Maar ook het tegenovergestelde is waar, soms houden mensen elkaar beschermend en ondersteund vast. Sporadisch vormen enkele individuen een groep of versmelten ze met z’n allen in een massa.
Vertragen wordt niet getolereerd. Als een danser rebelleert en aanstalten maakt om te vertragen wordt hij onverbiddelijke opgejaagd totdat hij het gebruikelijke tempo terug aanneemt.
Het wordt ondertussen steeds vermoeiender om braaf en aandachtig toe te kijken. De chaos en snelheid tast het concentratievermogen aan en gaat ook de toeschouwer steeds meer opjagen.
Slechts tweemaal wordt de doelloze race kortstondig doorbroken door een surrealistisch moment. Voor even dooft het felle, witte licht en zoeken de dansers toevlucht achter en op de raamkozijnen. Onophoudelijk kronkelen ze er net als larven heen en weer. De eerste keer doen ze dat broeierig in groep en de tweede keer, aan het eind van de voorstelling, alleen en uitgeput.
De constante, dwingende en zelfs martelende race in Olivier Dubois’ ‘Auguri’ bleek niet alleen voor de dansers maar ook voor het publiek een uitdagende ervaring. De ondraaglijkheid van deze voorstelling, waarover achteraf in de gangen van het Concertgebouw Brugge naarstig werd overlegd, doet echter wel in eigen boezem kijken. Ja, het was inderdaad “om zot van te worden”. Het aanslepende, doelloze en repetitieve rennen met daarbovenop nog eens een stevige dosis industriële beat, is allesbehalve ontspannend maar bezit wel de kracht om een zelfbewustheid op te wekken. Een zelfbewustzijn dat erop hamert dat er te vaak met blinde focus op zoek wordt gegaan naar het nieuwe en het andere in de hoop daar het ultieme geluk te vinden.
De uitputting op scene herinnert eraan hoe fijn het is ook af en toe eens stil te staan en rondom rond te kijken.
Gezien op zaterdag 17 februari in Concertgebouw Brugge