Het populairste muziekwerk waarin dieren en sommige van hun geluiden worden geïmiteerd is ongetwijfeld Le carnaval des animaux van Camille Saint-Saëns. Vanaf de middeleeuwen hebben dieren en uiteraard vooral vogels componisten geïnspireerd, zowel instrumentaal als vocaal. Bekend zijn vooral de ‘programmachansons’ van de Franse renaissancecomponist Clément Janequin: befaamd zijn de oorlogsgeluiden in La Guerre, maar hij schreef ook Le chant des oiseaux. Vivaldi betitelde een van zijn concerti voor traverso Il gardellino (‘De distelvink’). In Beethovens Pastorale symfonie komen even een nachtegaal, een kwartel en een koekoek langs. Diezelfde, blijkbaar populaire vogels passeren de revue in Gustav Mahlers Derde symfonie. De meest prestigieuze composities, die exclusief vogelgezang verklanken, zijn van de hand van Olivier Messiaen: Catalogue d’oiseaux en Oiseaux exotiques.
We keren even terug naar de 17e eeuw, naar een componist met wie we al kennismaakten: Johann Heinrich Schmelzer (1620/23-1680), violist en hofkapelmeester van de Habsburgse keizer in Wenen. Op zijn naam staat een vioolsonate die tot op heden, wellicht verkeerdelijk, wordt toegeschreven aan Heinrich Ignaz Franz von Biber (die ook al aan bod kwam): de Sonata violino solo representativa (‘Uitbeeldende sonate voor soloviool’). Het is geen echte ‘catalogue d’oiseaux’, maar er komen er wel vijf in voor: nachtegaal, koekoek en kwartel (alweer dit trio), aangevuld met hen en haan. Daarnaast nog twee andere dieren die niet bekend staan als esthetisch hoogstaande geluidsproducenten: de kikker en de kat. Men mag zich dus aan enige muzikale humor verwachten en die is er ook, maar wel afgewogen en gedoseerd. Schmelzer vindt een geslaagd compromis tussen imitatie van dierengeluiden en puur muzikale substantie: abstracte delen, zoals in een gewone vioolsonate (bv. met tempoaanduidingen als allegro, adagio en presto), wisselen af met ‘dierenportretten’. De vaak op virtuoos vioolspel berekende abstracte fragmenten vormen de overgang naar een nieuw dier.
Ik opteer voor een uitvoering van deze sonate door Ludmila Pavlová op viool en Barbora Hulcová op teorbe.
De partituur meevolgen kan hier (de partituur wordt overigens gecatalogeerd onder Biber, en niet onder Schmelzer ...).
Het werk verloopt als volgt:
In de laatste twee delen slaat Schmelzer nog een verrassende zijweg in met de Mars van de musketier en een allemande, een dansdeel dat een vast onderdeel is van de suite, normaal als langzaam eerste deel, maar hier als besluit. In dit werk combineert Schmelzer op een interessante manier een buitenmuzikaal programma, een sonate en een suite.
Wat de vogelimitaties betreft, heeft Schmelzer zijn oor niet letterlijk te luisteren gelegd, maar heeft hij die ontleend aan een beroemd encyclopedisch werk van de Europees vermaarde erudiete jezuïet Athanasius Kircher (Musurgia universalis, Rome, 1650). Daarin komt een bladzijde voor met afbeeldingen van enkele vogels (nachtegaal, koekoek, kwartel, haan en hen) en hun geluid in notenvoorbeelden, die Schmelzer overneemt (zie beeld hieronder).
In het inleidende Allegro (1) domineert akkoordisch spel, met dubbel- en tripelgrepen, typisch voor de Duitse vioolmuziek van die tijd. (2) Bij de nachtegaal gaat alle aandacht naar zijn lied, want de basso continuo blijft beperkt tot één toon! In de overgangspassages zorgt Schmelzer voor de nodige contrasten (qua tempo, metrum en melodische thema’s), zodat zijn sonate een boeiende luisterervaring blijft. In de overgang naar de koekoek mag de viool zich uitleven in een steeds herhaald opstijgend motief. (3) Het overbekende koekoeksmotief (de dalende terts) verstopt Schmelzer in een perpetuum mobile. De opdracht van de violist bestaat er in de koekoek goed hoorbaar te maken. (4) Zonder overgang verschijnt de kikker ten tonele (zoals bij de nachtegaal op één toon in de bas). Hoe anders dan door de sterkst mogelijke dissonant? Een adagio brengt enige verademing als overgang naar het kippenhok. (5) Tweemaal na elkaar laten de kip en de haan van zich horen, kakelend of kraaiend. Het aansluitende presto, dat zich in snel tempo van deze saaie zangers verwijdert, mondt uit in (6) het eindeloos eentonige gefluit van de kwartel (gelukkig brengt de bas hier wat afwisseling). Het tempo is aangegeven als adagio: rustig aan, geen overhaasting, die vogel heeft alle tijd. Een muzikaal interessantere overgang met dubbelgrepen leidt naar (7) het miauw van de kat, dat weinig commentaar behoeft. (8) De dierenparade maakt plaats voor de kleine fluit en de trom, instrumenten van de militaire mars: één toon in de bas als imitatie van de trom en extreem snel fluitspel in het hoge register van de viool. (9) Laat ons in schoonheid eindigen, dacht Schmelzer, ver van het gekwaak en gekraai, met een melodisch en speltechnisch heerlijke allemande.
In een seizoen dat de rijkdom van onze blauwe planeet centraal plaatst, kunnen werken waarin dieren een rol opeisen, onmogelijk ontbreken. Vooral de zangers van het dierenrijk krijgen komend seizoen een podium. We bundelden de concerten van onze gevederde vrienden onder de noemer Birdsong.