Ze gingen alle acht bebaard zijn, werd me gezegd. Toch telde ik maar vier baarden, twee snorren, en zelfs een enkel gladgeschoren aangezicht. Gelukkig maakte het lange haar van sommigen onder hen veel goed.
Viriele mannen kon je ze wel noemen, de acht dansers en de twee drummers van Christian Rizzo. Decor was afwezig, net als kostuums of voorwerpen of kleur tout court, maar ze ontbraken niet. Alles wat men nodig had was aanwezig: lichamen, licht, ritme. Rizzo ging niet verder dan de pure basisbehoeften van een dansvoorstelling. Het voelde alsof daarmee de dansers echt vrij gelaten werden, hun lichamen ontdaan van alle restrictie. Het is dat minimalisme dat ervoor zorgde dat je op niets anders hoefde te letten dan de dans. Dat deed deugd. Het kostte geen energie, geen moeite, om gewoon te zitten en te genieten van de energie van die acht mannen, je te laten verwonderen over hoeveel kracht er in hen zat.
Een uur lang, zonder ophouden, bleef die stroom aan beweging doorgaan. Ook de muziek was gereduceerd tot de essentie: een fucking goeie beat. Vier handen en vier voeten drumden erop los, verfijnd en afgemeten maar oh zo elektrisch. Door de alomtegenwoordige invloed van volksdans in de choreografie kreeg de beweging op het podium iets vanzelfsprekend, iets instinctief. Je zou zo je armen rond de nek van een van de performers kunnen slaan en, zonder ooit mee gerepeteerd te hebben, deel kunnen worden van hun dans. Alleen wij, het publiek, werden nog vastgeketend aan onze eigen sociale conventies, die ons tegenhielden om mee het podium op te springen en ons te laten gaan op de pulserende percussie. Waren we maar zo vrij als Rizzo.
Jolan Wuyts
Jongerenreporter Soundcast