Raimund Hoghe bracht met 'La Valse' een deconstructie van dans en het schoonheidsideaal hoe we het doorgaans kennen. Hij bood ons een wondermooi verstild alternatief in de plaats. Hoghe ging een dialoog aan met de dansgeschiedenis, zoals hij DAT eerder deed met ‘Het Zwanenmeer’, ‘De Boléro’, ‘Le Sacre du Printemps’ en ‘Prélude à l’après-midi d’un faune’. Ditmaal verkende hij het iconische muziekstuk van Maurice Ravel, ‘La Valse’ (1920), en bouwde het om tot een muzikale collage waar de wals, het verlangen en de onvolmaaktheid centraal staan. Dit, zoals Steven De Belder in zijn inleiding op de voorstelling mooi omschreef, om ons met de Ander in onszelf aan het walsen te zetten.
De breekbare maar wondermooie sfeer die de voorstelling met zich meebracht, zou ik het beste kunnen aanraken met de volgende beschrijving. Zeven dansers, op een zacht verlichte avond, met Strauss’ ‘The Blue Danube Waltz’, gevolgd door ‘La valse à mille temps’ van Jacques Brels klinkend in de oren. Ze dansen naast elkaar met zichzelf, samen in de verstilling van de eenzaamheid.
Toevallig, of niet, botste ik na de voorstelling op een zin gegraveerd in een muur van het Concertgebouw: ‘Hoe trager de ervaring, hoe intenser de herinnering’. Een voor zichzelf sprekende samenvatting van de hele avond.
Een voorstelling met de minste actie en toch de meest snijdende spanning. Een ‘gewoon avondje uit’, en toch een van de meest ontroerende momenten in mijn verlangende, onvolmaakte, kleine bestaan.
Gezien op vrijdag 3 februari in Concertgebouw Brugge